Met beugeltjes om m’n schoenen en een oude stoel nam mijn moeder me mee naar de sloot vlak bij ons achter. Jaloers was ik op haar prachtige witte kunstschaatsen en op haar kunst er bewonderenswaardige pirouetten mee te draaien. Dat wilde ik ook, dus ik oefende als een malle gedurende die echte winters. Helaas hield ik het niet zo lang vol. M’n tenen voelden binnen no time al bevroren aan, niet lang daarna volgde hetzelfde dode gevoel in m’n vingers. Op wilskracht bleef ik dan nog een kop chocolademelk, maar de verlossing die ik in m’n lijf voelde als we gewoon weer naar huis gingen, was heerlijk!! M’n koude ledematen opwarmen aan de verwarming, de irritatie van het tintelende gevoel, ik zal het niet vergeten…
M’n vader is slechts aanwezig in één herinnering, waarvan ik zeker weet dat het ook de enige keer is dat hij er bij was. M’n moeder had hem zo ver gekregen dat ook hij dacht dat het wellicht leuk kon zijn om twee van z’n kinders te zien stuntelen op het ijs. Hij mopperde al voordat we van huis gingen. Hij is blijven mopperen, want: mijn vader had en heeft een hekel aan kou. Hij houdt er niet van. Hij wordt er chagrijnig van. Hij gedijt beter in een minimum temperatuur van twintig graden en iedereen weet dat er bij die temperaturen geen ijs op de sloot komt te liggen!
Ik weet nog goed dat ik elf was en m’n eerste paar spiksplinternieuwe witte kunstschaatsen kreeg. Ik herinner me die winter ook nog goed, want ik beleefde ‘de hel’ op dat mooie schaatsbare ijs. Begin van dat schooljaar was er een nieuwe jongen bij ons in de klas gekomen. Hij had een oogje op mij, ik helemaal niet op hem, integendeel, ik was als de dood voor die knul. Ik vond hem enge wenkbrauwen hebben, die voor mij zijn onvoorspelbare opvliegende karakter symboliseerden. Hij was manipulatief, onder meer door vriendjes te zijn geworden met mijn jongere broer. Zodoende kon hij tegen mijn wil in toch dichtbij me zijn. Die ene winterse dag trok ik er op uit naar de dichtgevroren sloot om me te specialiseren in het draaien van pirouetjes. In gedachten was ik m’n sportende drieling Marieke, Marijke en Marouke en al doende was ik ver van huis geraakt, tot nabij de voetbalvereniging. Ik herinner me dat ik hem al aan zag komen lopen. Ik herinner me dat ik registreerde dat hij geen schaatsen bij zich had. Ik herinner me dat ik helemaal geen zin had om op welke manier dan ook in contact met hem te zijn, of te komen, maar dat ik niet wist hoe ik er onderuit moest komen. Ik wist dat hij voor mij kwam en blij was me te zien. Ik herinner me hoe onmachtig ik me voelde en hoe ik trachtte strategieën te bedenken. Wat ik verzon, was wegschaatsen. De confrontatie proberen te vermijden. Het had een averechts effect: hij rende me achterna, mijn naam roepend, proberen me gerust te stellen, dat hij me alleen maar iets wilde vragen. Ik geloofde hem niet en raakte in paniek. Ik wilde maar één ding en dat was terug naar de plek waar ik aan de kant van de sloot m’n schoenen had gelaten. Het was zo verschrikkelijk ver weg… Meerdere keren keek ik achterom. De afstand tussen hem en mij vergrootte wel, maar het was onvoldoende om m’n schoenen aan te trekken. Trots als ik op m’n nieuwe schaatsen was, durfde ik niet met die kostbaarheden aan m’n voeten terug naar huis te klunen. Ik moest m’n schoenen wel aan. En daar, zittend op het gras, trillend van de spanning, kwam hij aan. Hij was kwaad geworden, dat was aan zijn hele gelaat te zien. Zijn wenkbrauwen waren donkerder geworden, zijn ogen spoten vuur en hij schreeuwde me toe waarom ik toch van hem weggeschaatst was. Ik kon geen zinnig antwoord geven en zweeg. Op een drafje rende ik naar huis, hij liep met me mee. Ik nam de achterdeur, ik was zo blij dat ik thuis was en dat het leek of ik hem uiteindelijk toch had afgeschud! Daar ging de voordeurbel. Mijn moeder deed open. Het was hem. Hij vroeg of m’n broertje thuis was. M’n moeder zei “Ja hoor!” en liet hem binnen. Met een in- en ingemene glimlach keek hij me aan en liep naar boven…
In de tegenwoordige tijd heb ik al twee hele winters mijn oudste zoon leren schaatsen op de sloot vlak bij ons achter – toen hij drie en vier jaar was – natuurlijk met beugeltjes onder zijn schoenen. Het heeft indruk op hem gemaakt, want de afgelopen twee winters heeft hij meerdere keren gevraagd wanneer er weer ijs komt te liggen, zodat hij op de schaats of op de slee naar school kan en hij weer samen met mij koekjes kan bakken, om die dan terwijl ze nog warm zijn, uit te delen aan al onze buren, die ook op het ijs vertoeven. En dan zeg ik hem dat er vroeger échte winters waren: aaneengesloten perioden van kraakheldere blauwe luchten, diep dalende temperaturen in de nacht, vorst overdag, nauwelijks wind en dat alles deed het ijs goed. Pas als het ijs schaatsklaar was, viel er sneeuw. Zo ging dat vroeger…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten