Toen ik een piepklein meisje was, zong mijn moeder voor me.
Vaak. En ook vaak hetzelfde. M’n moeder kon hoge noten makkelijk halen en ze
zong loepzuiver. Ik genoot van haar zang. Er zijn een aantal liedjes met hun
melodieën die me zomaar kunnen overvallen. Opvallend vind ik dat de liedjes,
die ik me kan herinneren en die zomaar vanuit het niets in m’n kop kunnen komen
zitten, stuk voor stuk voor mij melancholische liedjes zijn.
“Ik wou dat ik een
vogel was,
Oh, wat zou ik
vliegen,
Over het hoge
groene gras
Heen en weer te
wiegen.
Ik wou dat ik een
vogel was
Oh, wat zou ik
vliegen
La la la la la la la la la la la la la la la la
la la
La la la la la la la la la la la la la la la
laaaaah”
“Er zat een klein
zigeunermeisje
Huilend op een
steen
Huilend, huilend,
helemaal alleen
Sta op meisje lief
En droog je tranen
af
En kies een kindje
uit de kring
Dat met je dansen
mag”
Meester van den Enden deed ook iets met liedjes. Hij gaf me
les toen ik in de zesde klas van de lagere school zat (tegenwoordig groep acht).
Hij neuriede met regelmaat een nummer van Honeybus uit het jaar 1968. Nog als ik
het hoor, zie ik hem voor me. Met
zijn speciale toet.
Zijn speciale manier van doen. Zijn ondeugende pretogen. Zijn lol in lesgeven.
“She flies like a bird in the sky
Yeah she flies like a bird and I wish that she
was mine
She flies like a bird
O me
O my
I see her sigh
Now I know
I can’t let Maggie go”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten