Er was eens een vrouw op mijn werk bij wie ik me altijd ongemakkelijk
voelde. Jarenlang heb ik gedacht dat het aan háár lag. Dat ligt het ook. Het
blijkt alleen een kwestie van hoe ik er mee omga. En precies dát was voor mij
een ‘aha! moment’.
Voorheen vertaalde ik haar non-verbale communicatie naar het verbale. Ik
vroeg haar wat er aan de hand was. Ik vroeg haar of het klopte dat ze chagrijnig
was. Ik vroeg haar of het (voor de zoveelste keer weer eens) mis was met haar vriendje.
Ik vroeg haar of ze misschien geïrriteerd was. En nooit gaf ze een bevredigend
antwoord. Ze deed het altijd af met dat er niets aan de hand was, dat ik haar
verkeerd begrepen had of dat ik het niet goed gezien had. Dat frustreerde me,
want ik kom niet uit een ei, ik ben gekke Henkie niet en als ik iets goed kan,
dan is het observeren en analyseren. Ik heb me suf geobserveerd en geanalyseerd
bij haar.
Tijdens één van m’n supervisiesessies bracht ik dit in. Aan de hand van de
opdracht ‘opstellingen’ werd mij duidelijk dat ik haar onbewust veel te
dichtbij me had neergezet. In dezelfde opdracht heb ik haar neergezet waar ik
haar wil hebben: ver van me vandaan, in een hoek waarbij we elkaar aan kunnen
kijken, maar ook alle ruimte hebben om weg te kijken.
En het werkt!!
Sindsdien kan ik haar goedemorgen groeten, niet van m’n stuk raken als ze
met een chagrijnige kop iets terug mompelt wat als ‘goedemorgen’ zou kunnen
worden geduid, ik kan haar ‘links’ laten liggen, ik stel geen enkele vraag meer
die een appèl doet op haar non-verbale uitstraling en joehoe, wat geeft me dat
een lucht!!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten