Op woensdag 26 januari 2011 wandelde ik met mijn oudste zoon
van huis naar school. Hand in hand. Trots. Zijn rugzak om m’n schouder. Liedjes
zingend. Op het schoolplein werd ik verwonderd aangekeken. Ik werd
gefeliciteerd. En ik werd voor gek versleten. Vier dagen daarvoor werd onze
derde zoon geboren. De sneeuw, de helderblauwe lucht en het samenzijn met m’n
oudste maakte de heenweg super. Ik liep op adrenaline. Op wilskracht. De sneeuw
lag er op de terugweg ook nog en de lucht was niet betrokken. Helaas was de
wandeling terug naar huis vele malen minder prettig. De afstand bleek groter
dan ik dacht. Ik had houvast nodig, ik kon geen normale stappen meer zetten, ik
had het warm, terwijl de buitentemperatuur onder nul was en ik voelde de
zwaartekracht aan m’n baarmoeder trekken. Ik liep op wilskracht. Een andere vorm
dit keer. Ik móest thuiskomen. En ik moest gaan liggen. Dat heb ik de drie
opeenvolgende weken geforceerd moeten doen, want ik werd gestraft door de
grootst mogelijke en meest irritant pijnlijke aambei ooit in mijn leven. M’n
wens om samen te zijn met mijn oudste plus m’n trots plus m’n eigenwijsheid prevaleerden
op die bewuste woensdagochtend boven het aanvoelen van m’n lichamelijke kunnen
en dat heb ik moeten bekopen. Desalniettemin was het een wandeling, die indruk
op me gemaakt heeft.
Dat geldt ook voor een tocht samen met m’n lief, elf jaar
eerder. We waren samen met onze rugzakken zes weken op vakantie in Brazilië en
ergens daar hebben we die wandeling gewandeld. Details als data en plaatsnamen
ben ik vergeten. Wat ik me er van herinner is dat het een lange en zware
wandeling was, dat we hem maakten met een groep van circa twintig mensen,
begeleid door een gids. We vetrokken vanaf een plein, waar we de avond daarvoor
samen het spel Back Gammon hadden zitten spelen met zelf gezochte en gevonden
witte en zwarte steentjes. Een busje bracht ons naar de start van de wandeling.
En daar gingen we. Omhoog. Kris kras door de natuur, want een pad ontbrak. De
weersomstandigheden waren ideaal voor een dag zonnebaden, niet voor een
wandeling en toch was dat wat we deden. Hoe langer we onderweg waren, hoe hoger
we kwamen en hoe adembenemender het uitzicht werd. En toen, na bijna drie uur
klauteren, kwamen we aan op onze bestemming: de hoogste waterval van Brazilië –
Casca d’Anta. Als je wilde, mocht je op je buik op een plateau gaan liggen om naar
beneden te kijken. Dan zag je de waterval van bovenaf. Ik heb die eer aan m’n
lief (en aan anderen) overgelaten. Na wat getuur en wat versnaperingen
vervolgden we onze weg weer terug. Niet helemaal hetzelfde, want het ontbrak de
wandeling aan een pad. De terugweg vond ik nu ook weer moeilijker en lastiger
dan de heenweg, want nu moesten we dalen in plaats van klimmen en dat voelde
oncomfortabeler. Een andere keuze was er niet. Ik moest terug. En ik moest
liggen. In de armen van m’n lief.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten