Herinner je je m’n blog waarin ik schrijf dat ik me niet altijd prettig
voel in het team waar ik werk? (Dat fijne uitje.) Dat heeft alles te maken met
roddelen. Er wordt bij ons op de afdeling geroddeld bij de vleet. En dat moet
wel, want men heeft met elkaar de cultuur gecreëerd dat er niet tégen de
persoon, maar óver de persoon in kwestie wordt gesproken. Op die manier worden
ongenoegens wél geuit, alleen achter de rug van degene om wie het gaat om. Ik
ruik, ik voel en ik zie dat het gebeurt. Het geeft me een nare smaak in m’n
mond en m’n oren zijn waakzaam. Ik voel me er onveilig. Stoer als ik (soms)
ben, vraag ik rechtstreeks om me iets te zeggen als er wat speelt, maar nooit
krijg ik een even zo stoer antwoord.
Vandaag nog.
We begonnen de dag met een teamvergadering. Bij de eerste de beste
gelegenheid ontstond er een grimmige sfeer nadat een collega vroeg waar onze
piket nu eigenlijk voor diende. Zij had de dienstdoende piket per e-mail
gevraagd iets voor haar waar te nemen en dat werd door diegene geweigerd,
waardoor uiteindelijk de stagiaire nota bene de taak op zich had genomen! Niet
veel later ontstond er opnieuw ‘hommeles’, omdat een collega gezegd had dat ze
iemand van de politie ‘begrepen had’ in een situatie waarin een collega van ons
werd gepasseerd. De gepasseerde collega was boos op zijn eigen collega. Door
haar uitspraak voelde hij zich opnieuw gepasseerd. Aan het roer van al dit zit
een aardige man zonder managementkwaliteiten. Hij laat dingen op z’n beloop,
terwijl dit een uitgelezen kans was om de wrevels op het betrekkingsniveau
tussen ons onderling eens aan te pakken. Maar nee… dat deed hij niet. Hij liet
het voor wat het was. Meteen na de vergadering nam ieder plaats op z’n werkplek
en daar begon het. Minstens een uur is er door ‘onze helft’ van de afdeling
gepraat over ‘de andere helft’ van de afdeling. “Zij daar willen niets voor ons
hier doen. Zij hebben niets voor ons over. Die ene collega zei zelfs dat wij
gewoon maar moeten zorgen dat we er zijn op dagen dat we niet werken en wel
iets voor ons werk moeten doen. Het komt er gewoon op neer dat zij denken dat
wij niet ons uiterste best gedaan hebben om het anders op te lossen; als we de
piket vragen, dan zijn alle andere mogelijke steunbronnen uitgeput. Zij hebben
niets voor ons over. Op deze manier zorgen ze er voor dat wij ze niets meer
durven te vragen. Misschien moeten we voortaan meteen naar onze teamleider
toestappen als we een probleem voorzien. Jemig, wat verziekt dit de sfeer. Het
wordt in de loop van de jaren steeds grimmiger. Het zijn altijd dezelfde die
zeuren en het alleen op hun manier willen doen…” En ga zo maar door. Ik zat er
bij, ik keek er naar en ik dacht er het mijne van. Ik doe niet mee met het
geklets en helaas ben ik onderweg m’n zin om er iets van te zeggen
kwijtgeraakt. Ik heb tegen de bureaus, de kasten en de dossiers gepraat, want
er verandert niets. Oh ja, er verandert wel iets: ik wil er weg. Ik wil ergens
heen waar ik me wel veilig voel. Ik wil ergens heen waar ik wel gezien word. Ik
wil werken op een plek waar ik me gewaardeerd en geaccepteerd voel. En ik wil
ergens zijn waar het werken me energie geeft in plaats van dit geneuzel, wat ik
tussen het typen door onbedoeld toch in me opneem. Ik wil naar een plek waar
mensen elkaar aanspreken op hun functioneren. Want als ik ergens niet van hou,
dan is het van roddelen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten